Voetstapjes in de sneeuw

Voetstapjes in de sneeuw: de bunzing verraadt zich !


(Dit verhaal verscheen in het tijdschrift Zoogdier [4(4):9-13, 1993], hier is het wat aangepast en up to date gemaakt)


Het is niet gemakkelijk om iets te weten te komen over de leefwijze van kleine marterachtigen, als je niet beschikt over allerlei dure hulpmiddelen. Het mooiste en goedkoopste hulpmiddel echter heeft iedereen (soms): sneeuw. Een laagje van twee tot vier centimeter is het meest geschikt voor speurwerk. In het ideale geval vriest het niet te hard en is het vroeg in de avond opgehouden met sneeuwen, zodat alle nachtelijke activiteit de volgende morgen op een presenteerblaadje wordt aangeboden. Een ochtendzonnetje vervolmaakt het geheel.


Bunzingen worden het meest waargenomen langs de weg, als verkeersslachtoffer. Ze zijn, in tegenstelling tot wezels en hermelijnen, vrijwel uitsluitend 's nachts op pad. Wat we over hun doen en laten weten stamt dan ook hoofdzakelijk uit onderzoek aan dode dieren: gegevens over voedsel, voortplanting en conditie. Er heeft in Nederland nog maar weinig onderzoek plaatsgevonden met behulp van gezenderde bunzingen, en ook elders in Europa is dat niet zoveel gebeurd. Het volgen van sporen in de sneeuw kan dus nog allerlei nieuwe dingen opleveren, al blijven de waarnemingen noodgedwongen beperkt tot een korte periode in de winter. Maar of het nu iets nieuws oplevert of niet, het speuren in de sneeuw is vooral een spannende en soms hersenbrekende tijdpassering. Lang niet altijd is even duidelijk welke activiteiten en gebeurtenissen hebben geleid tot de sporen die je tegenkomt.


In de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw was ik erop gespitst om, zodra er sneeuw zou vallen, de sporen van de bunzing na te lopen in het Noordhollands Duinreservaat. Natuurlijk was er juist in die jaren nauwelijks sprake van sneeuwval. In februari 1991 kon ik echter in het open buitenduin van twee individuen het complete loopspoor van een hele nacht 'uitwerken'.



Foto 1. Groepje van vier pootafdrukken

van de bunzing, voorpoten links,

achterpoten rechts. De lensdop heeft

een doorsnee van 53 mm.










Foto 2. Snoer van sprongen

van een bunzing.


De pootafdrukken van de kleine marters staan meestal in groepjes van vier bijeen, omdat ze niet 'stappen' maar eigenlijk vooruit springen. Bunzing, hermelijn en wezel wekken vaak de indruk haast te hebben, en 'hobbelen' door het veld. De afdrukken van de achterpoten staan soms over die van de voorpoten heen, soms staan ze er vlak voor, zoals op foto 1. De achterpoten springen daarbij dus in of voorbij de afdrukken van de voorpoten, als die alweer onderweg zijn naar het volgende contact met de grond. Uit het feit dat de afdrukken van linker- en rechterpoot vaak een beetje over elkaar heen staan, kun je afleiden dat die tijdens het springen na elkaar de grond raken. In wat diepere sneeuw stappen de achterpoten precies in de afdrukken van de voorpoten, en is het spoor van kleine marterachtigen op afstand al herkenbaar aan het snoer van steeds twee (vaak wat schuin) naast elkaar geplaatste putten.


Eén van de sporen die ik op een ochtend oppik is, gezien de grote spronglengte, van een flinke bunzing, waarschijnlijk dus een mannetje. Het spoor slingert tussen de struikjes door op een flauwe helling, en gaat het ene na het andere konijnenhol in, en weer uit. Soms blijft het tien meter ondergronds en moet ik een rondje lopen om de konijnenkolonie heen, om het spoor weer terug te kunnen vinden. Dat het in die holen een zanderige boel is, is goed te zien als de bunzing zijn vacht heeft uitgeschud: aan weerszijden van het spoor ligt dan een grote bruine zandplek.


Opeens kom ik bij een plek sneeuw die geheel platgelopen is met sporen van de bunzing maar ook met die van een vos. Een ontmoeting? Vlak ernaast is een diep holletje onder een helmpol, is de bunzing daarin gekropen om zich de vos van het lijf te kunnen houden? Het doet me denken aan een nachtelijke waarneming die ik een paar jaar eerder deed: een vos ontdekte een bunzing en benaderde hem voorzichtig (nieuwsgierig?). Daarop kefte de bunzing een paar keer, en trok zich, achteruitlopend, terug in een konijnenhol. De vos volgde hem, en markeerde de holingang met wat urine voordat hij doorliep. Dat zo'n ontmoeting met een vos niet altijd goed afloopt voor de bunzing blijkt uit het feit dat af en toe een doodgebeten bunzing in het duin gevonden wordt.


Het sneeuwspoor dat ik volg steekt een bevroren kanaal (van de waterwinning) over. Hier kan ik over een lengte van dertig sprongen de gemiddelde spronggrootte meten: 49,7 cm ! Tegen de lage oever is de sneeuw wat dieper opgehoopt, en daar vind ik iets merkwaardigs: een S-vormige geul, die de bunzing er blijkbaar op zijn buik schuivend in heeft getrokken. Omdat mijn reukvermogen slecht is, kan ik geen geur ontdekken, maar het lijkt er sterk op dat het dier hier zijn lichaamsgeur heeft afgegeven aan de 'grond'. Het zou ook kunnen zijn dat hij het alleen maar doet omdat het een prettig gevoel is. Wat verderop gaan de sprongen opeens over in een vreemd uitziend "stapspoor". Het lijkt wel of de bunzing een paar meter met zwaaiende en tegelijk slepende poten heeft gelopen; een poging tot 'buikschuiven' in een te dun laagje sneeuw?




Foto 3. Een bunzing heeft zich het

zand uit de vacht geschud na een

bezoek aan een konijnenhol.














Foto 4. Spoor van en bunzing zonder (links) en mèt prooi (rechts), waarschijnlijk een konijn.

Een paar honderd meter verder zie ik langs het spoor dat ik volg een ander, opvallend breed spoor verschijnen (foto 4). Is dat ook van deze bunzing? Het blijkt dat beide sporen in een konijnenhol verdwijnen; dat wil zeggen, het gewone spoor gaat erin en het brede spoor komt eruit. Blijkbaar sleept de bunzing nu een dood konijn mee, dat hij in het hol gevangen heeft; het kan ook een eerder gedode en verstopte prooi zijn, want er zijn geen verse bloeddruppels te vinden. Het moet een flinke inspanning zijn, zo'n konijn aan z'n nek meesleuren, een konijn dat minstens even zwaar weegt als de bunzing zelf. Zijn sprongen staan nu dan ook dichterbij elkaar. Toch loopt hij er nog 350 meter mee, voordat hij met prooi en al een ander konijnenhol binnenloopt. Nu blijkt ook dat hiervandaan de nachtelijke activiteit van deze bunzing begonnen is: uit het hol komt een bunzingspoor waar een klein beetje sneeuw overheen ligt. Het hele rondje dat de bunzing die nacht gelopen heeft, is, zonder de kleine zigzagjes in het spoor mee te rekenen, tenminste 2250 meter.


Een paar dagen later is er een centimeter of zes verse sneeuw gevallen. Nu stuit ik ergens anders in het duin op een bunzingspoor, waarvan de pootafdrukken er wat kleiner uitzien. Vermoedelijk is het dus van een vrouwtje. Deze keer kan ik niet ontdekken waar het spoor begint en eindigt, omdat het heel veel konijnenholen in- en uitgaat zonder dat duidelijk wordt in welk van die holen de bunzing nu ligt te slapen. Het gelopen rondje blijkt tenminste 1700 meter lang te zijn. In deze wat dikkere sneeuw kom ik het eerdergenoemde buikschuiven nog een paar keer tegen (foto 5). Het zal toch wel dienen om het terrein te markeren, om aan te geven: hier ben ik de baas. Kleine marterachtigen verdedigen vaak hun leefgebied tegen andere individuen van hetzelfde geslacht; leefgebieden van mannetjes en wijfjes kunnen echter onderling overlappen.



Foto 5. Hier schoof een

bunzing met zijn buik over de grond.













Foto 6. Spoor van een bunzing

met een kleine prooi, die een streep in de sneeuw trekt.

Als het spoor een bosje uitkomt waar te weinig sneeuw ligt om te kunnen zien wat daar gebeurd is, is er opeens een streep te zien tussen de pootafdrukken (foto 6). Het lijkt erop alsof de bunzing een muis of een andere kleine prooi meedraagt. Na de volgende passage door een konijnenhol is de streep verdwenen: opgegeten of verstopt. Op plekken met een dikke sneeuwlaag duikt de bunzing er soms helemaal in onder, en blijft er een halve tot twee meter lang onder voor hij weer opduikt (foto 7). Of hij daaronder een konijnenhol bezoekt of zo maar een kijkje neemt kan ik nu niet vaststellen.


Het lijkt er tijdens dit speurwerk op, dat deze duin-bunzingen op zichzelf leven, omdat hun sporen nergens door die van een andere bunzing gekruist worden. Er is echter nog heel wat meer inspanning nodig om dat zeker te weten. Als de sneeuwval het toelaat, dan ligt hier voor ieder die zich aangesproken voelt een mooie taak en een prettige tijdpassering!


Foto 7. Een bunzing is een eindje onder de sneeuw door gedoken en er aan deze kant weer uitgekomen.

De bunzing in het Noordhollands Duinreservaat

In het Noordhollands Duinreservaat, tussen Wijk aan Zee en Bergen, is (of was) de bunzing vrij algemeen. Vermoedelijk leeft hij hier vooral van levende en dode konijnen. Een terreinmedewerker vertelde mij eens hoe hij op een ochtend had gezien dat een bunzing een konijnehol uitkwam met een jong konijntje in de bek. Honderd meter verderop verdween het dier in een ander konijnehol, kwam weer tevoorschijn, liep terug naar het eerste hol, kwam opnieuw met een jong konijntje eruit dat in hetzelfde hol werd 'opgeborgen'. Dit herhaalde zich nog drie keer, blijkbaar tot de konijntjes op waren. Vroeger (tot 1970) werd de bunzing hier, vanwege de fazantenjacht, bestreden, net als de andere marterachtigen. De meeste bunzingen werden gevangen als bijvangst bij het vangen van konijnen 'op de klem'. Die klemmen werden in het uitgegraven zand direct voor de hol-ingangen begraven, zodat hermelijnen en bunzingen, bij hun gewoonte om van het ene naar het andere konijnenhol te rennen op zoek naar prooi, een flinke kans liepen in de klemmen te komen. De jachtopziener was blij als hij in het voorjaar een wijfje ving, want door haar geur aan zijn klemmen of vangkooien te geven kon hij de mannetjes in de wijde omtrek aanlokken en vangen. De vangstgegevens laten zien dat de bunzing nooit erg algemeen voorkwam, per jaar werden er op ongeveer 4800 ha duinterrein gemiddeld 26 gevangen. Alleen het jaar waarin de myxomatose voor het eerst toesloeg onder de konijnen sprong eruit, met meer dan honderd gevangen bunzingen, waarschijnlijk omdat er door het hoge aanbod van zieke konijnen extra veel jonge bunzingen werden geboren en opgroeiden.


In het Noordhollands Duinreservaat komt de hermelijn niet meer voor (Mulder, 1990; link). Sinds ongeveer 1990 komt de boommarter weer in de duinen voor, na een succesvolle opmars in het centrum van het land. Ook de steenmarter breidt zich uit en is binnenkort in de duinen te verwachten. Sporen van grotere marterachtigen in de duinen zijn nu dus niet meer uitsluitend door bunzingen gemaakt!